HALFWEG biedt een unieke kijk in de keuken van de regieopleiding van de Amsterdamse Toneelschool. Zes keer per jaar reist een groep derdejaars regiestudenten af naar het Nationale Toneel Gebouw in Den Haag om zichzelf te presenteren. Zonder enige pretentie, open en kwetsbaar, zoeken zij kennismaking met publiek en collega’s.
Op onze website vindt u meer informatie over deze bijzondere avond en heeft u de mogelijkheid kaarten te bestellen tegen de geringe prijs van E 2,50: http://www.nationaletoneel.nl/voorstellingen/halfweg/
MAANDAG 15 NOVEMBER om 20:30 presenteren Maren Bjørseth. Karlijn Kistenmaker, Laurens de Boer en Tatiana Prately elk een bedrijf uit ‘De Meeuw’ van Anton Tsjechov. Vier regisseurs maken zo samen één avondvullende voorstelling.
DINSDAG 16 NOVEMBER om 20:30 presenteert Eva Tijken een deel van ‘Lulu’ van Frank Wedekind, Karlijn Kistemaker het door haar geschreven en gespeelde ‘De duizend laagjes man’, Laurens de Boer zijn Solo en Olivier Diepenhorst een deel van ‘Dantons Tod’ van Georg Büchner.
dinsdag 9 november 2010
dinsdag 19 oktober 2010
Stemwijzerdemocratie
Nederland is in de ban van Geert Wilders: een fenomeen dat de aandacht trekt door zijn politieke begaafdheid en onorthodoxe agendapunten. Wilders is ook een fenomeen in formelere zin - de waarneembare verschijningsvorm van een dieperliggende oorzaak.
Historicus Maarten van Rossem merkte ruimschoots voor de afgelopen verkiezingen op, dat Wilders ongeveer achttien procent van de zetels zou gaan halen; het werd zestien procent. Van Rossem baseerde zijn trefzekere schatting op een simpele stelling: sinds de Fortuyn-revolte halen dit soort anti-establishmentpartijen steeds ongeveer hetzelfde percentage van de stemmen en dat zullen ze ook voorlopig ook blijven doen.
Dit betekent dat ruim twee miljoen Nederlanders op Wilders gestemd hebben of hadden willen stemmen. Net zoals ze dat op Fortuyn deden en in de toekomst op een nieuwe partij zullen doen. Wat trekt deze kiezers zo aan in partijen als de PVV of de LPF? Twee partijen met een nogal eenduidig wereldbeeld, die slechts twee grote kwesties als speerpunten in het verkiezingsprogramma hebben of hadden (immigratie en zorg). Het antwoord is eenvoud.
Democratie betekent in eerste instantie dat het volk beslist. In het Oude Griekenland - de bakermat van de democratie - kon elke stemgerechtigde burger meebeslissen over belangrijke politieke onderwerpen. Een vorm van directe democratie, die mogelijk was dankzij het beperkt aantal stemgerechtigden. Gemeenschappen groeiden en werden landen met miljoenen inwoners. Daarmee werd de directe vorm van democratie praktisch onmogelijk en vervangen door een parlementaire democratie
Het Nederland van na de Tweede Wereldoorlog is zo’n parlementaire democratie: kiezers stemmen op een partij of persoon, die hen vertegenwoordigt bij het maken van politieke keuzes. De partij is de vertegenwoordiger van een bepaalde politieke ideologie of levensbeschouwing. In het verzuilde Nederland hadden we conform de inrichting van het land: katholieke partijen, protestantse partijen, socialistische partijen, communistische partijen, liberale partijen, etc. Het huidige partijaanbod is daar een overblijfsel van.
De afgelopen decennia is Nederland echter behoorlijk veranderd. De eerdergenoemde zuilen zijn grotendeels afgebroken. Onder invloed van nieuwe media is sociaal contact minder geografisch gebonden. Bovenal is de manier waarop wij onze identiteit bepalen diffuser geworden. Wie wij zijn en hoe we over de wereld denken wordt minder dan ooit bepaald door een maatschappelijke of ideologische groep waartoe wij behoren. Onze identiteit is maatwerk geworden.
Voor politieke partijen levert dit een ernstig probleem op. Niet langer kunnen zij er op rekenen dat Christenen automatisch CDA stemmen en ondernemers VVD. De reactie van partijen lijkt die van een commercieel bedrijf. Als een bedrijf klanten verliest, zal het marktonderzoek doen en aan de hand daarvan het product bijstellen. Op vergelijkbare wijze proberen politici hun product ook bij te stellen. Ze stellen zich vragen als: “wat wil het volk?”. “Hoe kunnen we dat in ons partijprogramma opnemen?”. Politici shoppen zo hun partijprogramma bij elkaar.
Die politieke marketing werkt averechts: kiezers weten helemaal niet meer waar ze aan toe zijn en zijn afhankelijk van een stemwijzer. Erger is het negatieve sentiment dat ontstaat jegens politici: je weet niet wat je aan ze hebt en ze houden hun woord nooit. De ontevredenheid onder de kiezers is groot.
Die ontevredenheid is de dieper liggende oorzaak waar Wilders het fenomeen van is. Hij speelt daar handig op in, door politiek weer eenvoudig te maken. Juist omdat hij een two-issue partijprogramma heeft, stemmen mensen op hem. Je weet waar hij voor staat: allochtonen aanpakken en bejaarden beter verzorgen.
Die standpunten zijn vooral middelen om zijn politiek af te zetten tegen de gevestigde orde. Meer nog dan een stem tegen de Islam en een stem voor ouderenzorg, is een stem op Wilders een uiting van onvrede over de huidige gang van zaken in de politiek. Het meest gehoorde commentaar van PVV-stemmers is niet voor niets: “Het wordt tijd dat er eens wat dingen gaan veranderen in Nederland”.
Politici zouden er dan ook goed aan doen een les te leren van deze verkiezingen. Dat betekent niet dat zij de standpunten van Wilders moeten overnemen. Ook niet dat zij moeten proberen daar aansluiting bij te zoeken. Het betekent dat ze moeten leren helder te zijn over datgene waar ze voor staan. Alleen zo kun je de concurrentie aan.
Daarmee is het probleem echter nog niet opgelost. Het wezenlijke probleem dat de kiezer zich bij geen enkele politieke partij meer thuis voelt blijft bestaan. Wilders krijgt daar ook mee te maken, als hij zich moet gaan bezighouden met het complete spectrum van politieke keuzes waar een parlementariër voor komt te staan. Het probleem blijft dat het individu zo individueel is geworden in zijn wereldbeeld dat hij zich met geen enkele partij volledig identificeert.
Dat had Rita Verdonk goed bekeken, toen ze voorstelde om via internet per onderwerp een referendum te houden onder haar kiezers. In het huidige tijdsgewricht lijkt dat de enige manier om de kiezer het gevoel te geven dat zijn stem gehoord wordt. Terug naar de directe democratie, die door de alomtegenwoordigheid van internet opnieuw tot de praktische mogelijkheden behoort.
Toch werd Verdonk’s plan niet bepaald enthousiast ontvangen door potentiële kiezers. Wellicht is dit op het eerste gezicht absurde idee zelfs de nagel aan haar politieke doodskist geweest. Dat is ook niet vreemd als we bedenken dat stemgerechtigden in het Oude Griekenland soms met geweld door soldaten vanaf het marktplein naar de volksvergadering gedreven moesten worden. Burgers hadden meestal wel iets beters te doen dan deelnemen aan een stemming. Ook vandaag de dag kun je niet van mensen verwachten dat zij zich in elk onderwerp inlezen en hun weloverwogen stem meerdere malen per week laten horen.
De terugkeer van de directe democratie is daarom in zeer beperkte mate een reële mogelijkheid. Daarvoor is het aantal beslismomenten in een moderne samenleving eenvoudigweg te groot. De parlementaire democratie echter is vervallen tot een marktplaatsdemocratie, waar de kiezer door de bomen het bos niet meer ziet. Politici moeten een manier zien te vinden om het politieke marktplein transparanter te maken.
Misschien heeft Fortuyn wat dat betreft wel een heel interessante richting ingezet. Hij en Wilders hebben de kracht van de one-issue partij bewezen. Een trend die mogelijk doorzet. In het verlengde daarvan is een situatie denkbaar waarin de oude politieke partijen verdwijnen en vervangen worden door meerdere kleine one-issue partijen voor bijvoorbeeld: zorg, cultuur, defensie, strengere immigratie, natuurbehoud, etc.
De kiezer kan zo direct stemmen op belangen die hem aan het hart gaan. Wellicht in de toekomst met meerdere stemmen per stemgerechtigde? Als de kiezer dan ook nog een bepaalde waarde aan elke stem kan worden gegeven, komen we uit bij de manier waarop de moderne burger nu al vaak beslist - volgens de onderwerpen in de stemwijzer. Het voordeel van een dergelijk belangenpartijensysteem is dat de kiezer bij het uitbrengen van zijn stem geen concessies hoeft te doen en bijvoorbeeld voor uitbreiding van het leger moet stemmen, omdat hij meer snelwegen wil. Op deze manier wordt elke stem maatwerk en is Wilders misschien de pionier van een nieuw democratisch systeem tussen de parlementaire democratie en de directe democratie in - de stemwijzerdemocratie.
Historicus Maarten van Rossem merkte ruimschoots voor de afgelopen verkiezingen op, dat Wilders ongeveer achttien procent van de zetels zou gaan halen; het werd zestien procent. Van Rossem baseerde zijn trefzekere schatting op een simpele stelling: sinds de Fortuyn-revolte halen dit soort anti-establishmentpartijen steeds ongeveer hetzelfde percentage van de stemmen en dat zullen ze ook voorlopig ook blijven doen.
Dit betekent dat ruim twee miljoen Nederlanders op Wilders gestemd hebben of hadden willen stemmen. Net zoals ze dat op Fortuyn deden en in de toekomst op een nieuwe partij zullen doen. Wat trekt deze kiezers zo aan in partijen als de PVV of de LPF? Twee partijen met een nogal eenduidig wereldbeeld, die slechts twee grote kwesties als speerpunten in het verkiezingsprogramma hebben of hadden (immigratie en zorg). Het antwoord is eenvoud.
Democratie betekent in eerste instantie dat het volk beslist. In het Oude Griekenland - de bakermat van de democratie - kon elke stemgerechtigde burger meebeslissen over belangrijke politieke onderwerpen. Een vorm van directe democratie, die mogelijk was dankzij het beperkt aantal stemgerechtigden. Gemeenschappen groeiden en werden landen met miljoenen inwoners. Daarmee werd de directe vorm van democratie praktisch onmogelijk en vervangen door een parlementaire democratie
Het Nederland van na de Tweede Wereldoorlog is zo’n parlementaire democratie: kiezers stemmen op een partij of persoon, die hen vertegenwoordigt bij het maken van politieke keuzes. De partij is de vertegenwoordiger van een bepaalde politieke ideologie of levensbeschouwing. In het verzuilde Nederland hadden we conform de inrichting van het land: katholieke partijen, protestantse partijen, socialistische partijen, communistische partijen, liberale partijen, etc. Het huidige partijaanbod is daar een overblijfsel van.
De afgelopen decennia is Nederland echter behoorlijk veranderd. De eerdergenoemde zuilen zijn grotendeels afgebroken. Onder invloed van nieuwe media is sociaal contact minder geografisch gebonden. Bovenal is de manier waarop wij onze identiteit bepalen diffuser geworden. Wie wij zijn en hoe we over de wereld denken wordt minder dan ooit bepaald door een maatschappelijke of ideologische groep waartoe wij behoren. Onze identiteit is maatwerk geworden.
Voor politieke partijen levert dit een ernstig probleem op. Niet langer kunnen zij er op rekenen dat Christenen automatisch CDA stemmen en ondernemers VVD. De reactie van partijen lijkt die van een commercieel bedrijf. Als een bedrijf klanten verliest, zal het marktonderzoek doen en aan de hand daarvan het product bijstellen. Op vergelijkbare wijze proberen politici hun product ook bij te stellen. Ze stellen zich vragen als: “wat wil het volk?”. “Hoe kunnen we dat in ons partijprogramma opnemen?”. Politici shoppen zo hun partijprogramma bij elkaar.
Die politieke marketing werkt averechts: kiezers weten helemaal niet meer waar ze aan toe zijn en zijn afhankelijk van een stemwijzer. Erger is het negatieve sentiment dat ontstaat jegens politici: je weet niet wat je aan ze hebt en ze houden hun woord nooit. De ontevredenheid onder de kiezers is groot.
Die ontevredenheid is de dieper liggende oorzaak waar Wilders het fenomeen van is. Hij speelt daar handig op in, door politiek weer eenvoudig te maken. Juist omdat hij een two-issue partijprogramma heeft, stemmen mensen op hem. Je weet waar hij voor staat: allochtonen aanpakken en bejaarden beter verzorgen.
Die standpunten zijn vooral middelen om zijn politiek af te zetten tegen de gevestigde orde. Meer nog dan een stem tegen de Islam en een stem voor ouderenzorg, is een stem op Wilders een uiting van onvrede over de huidige gang van zaken in de politiek. Het meest gehoorde commentaar van PVV-stemmers is niet voor niets: “Het wordt tijd dat er eens wat dingen gaan veranderen in Nederland”.
Politici zouden er dan ook goed aan doen een les te leren van deze verkiezingen. Dat betekent niet dat zij de standpunten van Wilders moeten overnemen. Ook niet dat zij moeten proberen daar aansluiting bij te zoeken. Het betekent dat ze moeten leren helder te zijn over datgene waar ze voor staan. Alleen zo kun je de concurrentie aan.
Daarmee is het probleem echter nog niet opgelost. Het wezenlijke probleem dat de kiezer zich bij geen enkele politieke partij meer thuis voelt blijft bestaan. Wilders krijgt daar ook mee te maken, als hij zich moet gaan bezighouden met het complete spectrum van politieke keuzes waar een parlementariër voor komt te staan. Het probleem blijft dat het individu zo individueel is geworden in zijn wereldbeeld dat hij zich met geen enkele partij volledig identificeert.
Dat had Rita Verdonk goed bekeken, toen ze voorstelde om via internet per onderwerp een referendum te houden onder haar kiezers. In het huidige tijdsgewricht lijkt dat de enige manier om de kiezer het gevoel te geven dat zijn stem gehoord wordt. Terug naar de directe democratie, die door de alomtegenwoordigheid van internet opnieuw tot de praktische mogelijkheden behoort.
Toch werd Verdonk’s plan niet bepaald enthousiast ontvangen door potentiële kiezers. Wellicht is dit op het eerste gezicht absurde idee zelfs de nagel aan haar politieke doodskist geweest. Dat is ook niet vreemd als we bedenken dat stemgerechtigden in het Oude Griekenland soms met geweld door soldaten vanaf het marktplein naar de volksvergadering gedreven moesten worden. Burgers hadden meestal wel iets beters te doen dan deelnemen aan een stemming. Ook vandaag de dag kun je niet van mensen verwachten dat zij zich in elk onderwerp inlezen en hun weloverwogen stem meerdere malen per week laten horen.
De terugkeer van de directe democratie is daarom in zeer beperkte mate een reële mogelijkheid. Daarvoor is het aantal beslismomenten in een moderne samenleving eenvoudigweg te groot. De parlementaire democratie echter is vervallen tot een marktplaatsdemocratie, waar de kiezer door de bomen het bos niet meer ziet. Politici moeten een manier zien te vinden om het politieke marktplein transparanter te maken.
Misschien heeft Fortuyn wat dat betreft wel een heel interessante richting ingezet. Hij en Wilders hebben de kracht van de one-issue partij bewezen. Een trend die mogelijk doorzet. In het verlengde daarvan is een situatie denkbaar waarin de oude politieke partijen verdwijnen en vervangen worden door meerdere kleine one-issue partijen voor bijvoorbeeld: zorg, cultuur, defensie, strengere immigratie, natuurbehoud, etc.
De kiezer kan zo direct stemmen op belangen die hem aan het hart gaan. Wellicht in de toekomst met meerdere stemmen per stemgerechtigde? Als de kiezer dan ook nog een bepaalde waarde aan elke stem kan worden gegeven, komen we uit bij de manier waarop de moderne burger nu al vaak beslist - volgens de onderwerpen in de stemwijzer. Het voordeel van een dergelijk belangenpartijensysteem is dat de kiezer bij het uitbrengen van zijn stem geen concessies hoeft te doen en bijvoorbeeld voor uitbreiding van het leger moet stemmen, omdat hij meer snelwegen wil. Op deze manier wordt elke stem maatwerk en is Wilders misschien de pionier van een nieuw democratisch systeem tussen de parlementaire democratie en de directe democratie in - de stemwijzerdemocratie.
dinsdag 16 maart 2010
Over de schrijfster Elfriede Jelinek
ELFRIEDE JELINEK - ALLES MOET KAPOT!
Laten we er geen doekjes om winden: Elfriede Jelinek schrijft uit haat. Een diepgewortelde haat tegen de machthebbers in een door mannen gedomineerde, kapitalistische, nationalistische, consumptiemaatschappij. Jelineks werk is een terroristische aanslag gericht op de machtsstructuren, die diep verankerd zitten in taal, denkbeelden, cultuur en media. Jelineks schrijven is een poging tot verzet tegen het dominante systeem, waarin zwakkeren in de maatschappelijke hiërarchie gemarginaliseerd worden.
Al schrijvende neemt Jelinek telkens een of meerdere denkbeelden van de moderne maatschappij onder vuur. Haar vertrekpunt kan een krantenartikel zijn, een televisieprogramma, een verkiezingsuitslag. Alles waar zij zich op dat moment over opwindt. Daaromheen verzamelt zij materiaal. Zoals een D.J. geluidssamples zoekt, zoekt zij naar O-tonen - "Oorspronkelijke Spraak Tonen". Dat zijn tekstfragmenten die overal vandaan kunnen komen: geschiedenis, mythologie, politiek, actualiteit en haar eigen gedachtewereld. Al schrijvende is Jelinek continue in een heftige discussie met dit materiaal en zichzelf. Alles begint bij de eerste zin. Die roept een dermate heftige reactie bij haar op, dat ze die wel moet tegenspreken, becommentariëren of nuanceren. Deze explosie van gedachten geeft zij vorm op het papier.
Het resultaat is al even explosief als het schrijfproces. Wie zijn ogen over de bladzijden van een roman of toneeltekst van Jelinek laat glijden wordt overspoeld door woorden, woorden en nog eens woorden. In de meest extreme gevallen zonder hoofdpersoon, zonder rolverdeling, zonder interpunctie, zonder witregels, zonder regeleinden. Wie ondanks de intimiderende bladspiegel begint te lezen en een rationeel betoog verwacht raakt al vlug het spoor bijster. Stemmen doemen op uit de tekst, de zinnen stapelen zich op, rollen over elkaar heen en al snel dringt de vraag zich op: wie spreekt hier eigenlijk?
Omdat Jelinek met haar O-Tonen zoveel stemmen uit massamedia en literatuurgeschiedenis aan bod laat komen, valt nauwelijks meer te beweren dat het Jelinek is die spreekt. Al horen we haar stem soms overduidelijk boven de kakofonie uit komen. Het enige dat we met enige zekerheid kunnen vaststellen is dat het Jelinek is, die de constructie gemaakt heeft. Zij is het die structuur aangebracht heeft en keuzes gemaakt heeft om haar mening weer te geven en die vervolgens zelf genadeloos onderuit te halen. Als lezer of toeschouwer zijn we getuige van een gevecht van de auteur met zichzelf en de wereld.
Haar gevecht met de wereld speelt zich vooral af in de taal. Daarmee valt zij dominante denkbeelden aan die de maatschappij beheersen. Dat doet zij door de taal van de machtigen te neutraliseren of belachelijk te maken. Het simpelweg tientallen keren herhalen van dezelfde zin, kan het diepste filosofische inzicht terugbrengen tot het niveau van een onnozel kinderrijmpje, of kan omgekeerd juist een diepe waarheid laten zien achter een schijnbaar onbeduidende zin. Jelinek ontrafelt zo de logica van het machtsinstrument en voert ze tot in absurdum door. Door verschuivingen, citaten en verveelvuldigingen wordt de werking van systemen van macht, media, religie en psychoanalyse ontmaskert als een moordzuchtige ideologische constructie. Daarmee verliezen deze systemen automatisch hun absolute aanspraak op de waarheid. Als publiek worden we aan het twijfelen gebracht over het waarheidsgehalte van elke bewering. We worden aan het denken gezet over het gemak waarmee we ontoelaatbare uitspraken tolereren.
De constructie van verschrikkelijke overdrijvingen, schrijnende tegenstellingen en verontrustende omkeringen gaat paradoxaal genoeg gepaard met veel humor. Als een willekeurige man voor de zoveelste keer zegt: 'waar zijn die hoeren' gaat dat onvermijdelijk gepaard met een lach. Als een vrouw vervolgens dezelfde tekst gebruikt, volgt een nog hardere lach. Toch is dit geen milde humor. Het is een lach van schaamte. Een lach die een inzicht demonstreert, namelijk hoe belachelijk denigrerend en fallocentrisch de geciteerde tekst is.
Op die manier gaat Jelinek het gevecht aan met de maatschappij die deze opmerking tolereert en daarmee mogelijk maakt. Jelinek ontdoet de taal van haar vijanden van zijn kracht. Een botsing tussen verschillende taalfragmenten, is bij haar altijd een botsing tussen verschillende posities in de wereld. Als schrijfster is zij in staat kracht te geven aan de taal van de zwakkeren en om de taal van de macht te verzwakken tot krampachtig gespartel. Alleen in de taal heeft Jelinek absolute macht over het gesprokene en daarmee dus over een stukje van de wereld. In haar eigen woorden: "Taal is van oudsher een middel om de werkelijkheid te bezweren. Denk maar aan toverspreuken. Wat je uit kunt spreken, daarvoor hoef je niet bang te zijn. Achter mijn manische behoefte om alles in taal te veranderen, zit ongetwijfeld een kinderlijke almachtsfantasie"
In gevecht met regisseurs en acteurs geeft die almachtsfantasie zich pas goed bloot. Met haar toneelwerk vecht Jelinek namelijk zowel met bovengenoemde abstracte denkbeelden, als met de fysieke aanwezigheid van het menselijk lichaam. Het simpele feit dat acteurs geacht worden de teksten uit te spreken voegt per definitie een beeld toe aan de taal. Degene die spreekt, geeft een beeld af, dat zich hecht aan het spreken. Jelinek verzet zich daartegen door deze hechting bijna onmogelijk te maken.
Acteurs zijn voor Jelinek dan ook niet meer dan kapstokken voor het spreken. Ze zijn het medium, klankkasten, resonantielichamen, televisietoestellen die de spraak van Jelinek moeten bezorgen. Jelineks poogt zich met haar toneelteksten los te maken van het lichaam dat spreekt. Teksten vallen nooit eenduidig terug te brengen tot personages. Innerlijke werelden worden klakkeloos uitgesproken, waardoor er voor een acteur nauwelijks ruimte overblijft zelf invulling te geven aan een personage. De veelheid aan citaten en opmerkingen maken het publiek continue bewust van de constructie en halen daarmee de illusie van het theater onderuit.
Regisseur en acteurs staan dus voor de moeilijke taak een tekst te verbeelden die zich liever niet laat verbeelden. Dat leidt tot vondsten waarbij de acteurs niet eens opkomen, maar de tekst vanuit de coulissen scanderen. Of de schrijfster wordt een hak gezet in het door haar uitgelokte machtsspel met acteurs die zich verkleden als Jelinek, inclusief felrode pruik. Of Jelinek wordt als sprekende persoon aangeduid door haar overduidelijk te citeren of bronvermelding te geven bij door haar gebruikte citaten. Zo wordt duidelijk dat Jelinek zich op het toneel vooral verzet tegen belichaming – of eigenlijk het lichaam zelf.
Jelinek spreekt graag uit dat zij zich verzet tegen het vaststellen van een identiteit volgens het geldende machtssysteem. "Het is een truc van een grote markt om de mensen wijs te maken dat zij een eenmalige, niet inwisselbare instantie zijn, die individualistisch handelen kan. Dat is een illusie, het systeem is intussen zo gesloten, dat niemand zich er aan onttrekken kan. Dat niemand meer weet, wie hij is, wat zijn individualiteit inhoudt." Daarom wil zij de acteurs beroven van hun personage, maar ook van hun eigen Ik. Daarom staat zij ook haar romanpersonages geen individueel Ik toe. Figuren van Jelinek zijn van alles, maar geen Ik. Op het toneel wordt dat duidelijk door de strijd met de sterkste identiteitsdrager die er is: het menselijk lichaam.
Meer nog dan de taal - waarvan Jelinek zich zo vaardig bedient - is het lichaam verbonden aan een identiteit. Een identiteit die de positie in de hiërarchie van het machtssysteem bepaalt. Taal is zeker een krachtige manier om identiteit uit te dragen: we zijn gewend dat het lichaam zich kenbaar maakt door de spraak: "Ik ben...", "Ik wil" - maar de context is altijd het lichaam dat spreekt. In het middelpunt van de wereld staat altijd de autonome, lichamelijke identiteit van het subject. Het eeuwig menselijke dat de acteurs belichamen, niet de schrijfster.
Dat verklaart ook misschien de haat en vooral de zelfhaat die Jelinek tentoonspreidt in haar werk. Haat komt voort uit onmacht. In het geval van Jelinek de onmacht van de schrijfster om uitsluitend te bestaan in haar taal. In essentie is zij net als haar spraakfiguren. “Iemand die niet aangewezen is te spreken, en daarom ononderbroken spreekt, om zo te zeggen op de wereld te zijn. Niet: ‘ik denk, dus ik besta’, maar: ‘ik spreek, dus ik besta’. Misschien dat de figuren simpelweg bang zijn verloren te gaan, als zij niet ononderbroken spreken." Misschien geldt hetzelfde voor de schrijfster.
- Costiaan Mesu -
~.~----\9
(00)___/
W W
*e-mail signatuur van Elfriede Jelinek
zaterdag 13 maart 2010
Boondock Saints II
Briljante tekst uit Boondock Saints II - All Saints Day:
Rocco: Men build things, then we die. It's in our fucking DNA! THAT'S WHAT WE DO!
Murphy: And when it all falls down?
Rocco: We build it right back up again.
Connor: But this time bigger. BETTER!
Rocco: Look! Look what we can do. Look how fuckin' beautiful we are. You think the men that built all this had it easy?
Murphy: Hard men!
Connor: Doing hard shit!
Rocco: and that gives me a hard on... But not in a gay way or anything like that.
Murphy: No, 'course not
Connor: Yeah it goes without sayin'
Rocco: I am so sick of all of this self help, twelve step, leftover hippie generation bullshit!
Connor: Now they don't want you to do anything, right? Just sit there. Don't drink.
Murphy: Don't smoke. Don't drive fast.
Rocco: Fuck it! Do it all I say! Do you think John Wayne spent all of his time talking about his feelings with a fuckin' therapist?
Connor: There's no fucking way he did!
Rocco: John Wayne died with five pounds of undigested red meat in his ass. Now that's a man! Real men hide their feelings. Why?
Connor: Because it's none of your fuckin' business!
Rocco: Men do not cry. Men do not pout. Men jack you in the fuckin' jaw and say...
Rocco: Men build things, then we die. It's in our fucking DNA! THAT'S WHAT WE DO!
Murphy: And when it all falls down?
Rocco: We build it right back up again.
Connor: But this time bigger. BETTER!
Rocco: Look! Look what we can do. Look how fuckin' beautiful we are. You think the men that built all this had it easy?
Murphy: Hard men!
Connor: Doing hard shit!
Rocco: and that gives me a hard on... But not in a gay way or anything like that.
Murphy: No, 'course not
Connor: Yeah it goes without sayin'
Rocco: I am so sick of all of this self help, twelve step, leftover hippie generation bullshit!
Connor: Now they don't want you to do anything, right? Just sit there. Don't drink.
Murphy: Don't smoke. Don't drive fast.
Rocco: Fuck it! Do it all I say! Do you think John Wayne spent all of his time talking about his feelings with a fuckin' therapist?
Connor: There's no fucking way he did!
Rocco: John Wayne died with five pounds of undigested red meat in his ass. Now that's a man! Real men hide their feelings. Why?
Connor: Because it's none of your fuckin' business!
Rocco: Men do not cry. Men do not pout. Men jack you in the fuckin' jaw and say...
zondag 28 februari 2010
NRC?
Drie dagen geleden mailde ik mijn artikel "PVV moet juist investeren in kunst" naar het NRC, gisteren stond onderstaande artikel in diezelfde krant. Toeval?
Gemeenteraadsverkiezingen
‘Kunst belangrijk voor economie gemeenten’
Gemeenten zijn de grootste subsidiënten van de kunsten, maar veel partijen willen straks bezuinigen. „Kunstsubsidie is stelen van de armen en schenken aan de rijken.”
Door onze redacteur
CLAUDIA KAMMER
Kunst kost de overheid, en daarmee de burger, geld. Maar levert kunst ook iets op? Als deelnemer aan de gemeenteraadsverkiezingen in Den Haag en Almere heeft de PVV de vraag naar kosten en baten van kunst op scherp gezet. Van kunst profiteert alleen de linkse elite, stelt de partij. De PVV wil uitsluitend nog geld geven aan kunst en cultuur waarvan alle burgers profiteren. Wel aan bibliotheken, amateurkunst en cultureel erfgoed, maar niet aan theatergezelschappen en dansvoorstellingen. Het geld dat wordt bespaard, moet via belastingverlaging worden teruggegeven aan de burger. Die kan dat dan, als hij daar zin in heeft, zelf uitgeven aan cultuur.
Niet eerder was er een partij die zo onomwonden stelde de subsidies aan kunst- en cultuurinstellingen te willen afschaffen. De andere partijen hebben hierdoor ook scherper positie ingenomen. Meest opvallend is de verschuiving van de VVD, vroeger voorstander van een substantieel staatsaandeel in de financiering van kunst en cultuur, nu voorstander van forse bezuinigingen op cultuur. „De overheid opereert als een omgekeerde Robin Hood. Zij neemt belasting van de armen en geeft subsidies aan de rijken”, zegt VVD-Kamerlid Han ten Broeke in cultuurtijdschrift Boekman. De VVD vindt dat de overheid zich grotendeels moet terugtrekken als geldverstrekker aan de kunstsector en dat het mecenaat een grotere rol moet spelen.
Bij de andere partijen ligt de bezuinigingsdrift minder aan de oppervlakte, maar wel zijn zij op zoek naar legitimering voor de kunstsubsidies. Zo wil het CDA een groter aandeel voor amateur- en volkskunst, om het draagvlak bij burgers te verbreden.
Ook de PvdA wil dat de subsidies de ‘participatie van burgers’ aan cultuur bevorderen, bijvoorbeeld via de brede school en kortingsregelingen voor jongeren en andere doelgroepen. In Amsterdam heeft de partij aangekondigd te willen bezuinigen op de kunstsector. Die moet meer geld verdienen door de prijzen voor toegangskaartjes te verhogen en meer sponsorgeld binnen te halen.
„Er hangt het culturele veld van alles boven het hoofd,” zegt Marianne Versteegh, algemeen secretaris van Kunsten ’92, de invloedrijke vereniging voor kunst, cultuur en erfgoed. Zij acht het onvermijdelijk dat de sector zware tijden tegemoet gaat, ongeacht of de PVV lokaal de verkiezingen wint. „Door de economische crisis is de kaartverkoop in theaters teruggelopen en trekken sponsors zich terug. Nu komen er bezuinigingen aan. Het politieke tij is gekeerd, verschillende partijen hebben gezegd dat de kunstsector niet eeuwig buiten schot kan blijven. Tot nu toe bleven de overheidssubsidies grotendeels overeind, maar nu het Rijk fors zal bezuinigen op de financiering van gemeentes moeten lokale bestuurders ingrijpende keuzes maken. In een aantal gemeenten, zoals Amsterdam, zijn al voorstellen gedaan om op cultuur te bezuinigingen.”
De kunstwereld verdedigt zich niet met argumenten die het belang van kunst om zichzelf aantonen. Het debat wordt gevoerd met argumenten uit het terrein waarop het wordt aangevallen: de economie. Kunsten ’92 bijvoorbeeld verspreidde tijdens de campagne een flyer met redenen om te investeren in kunst: vanwege een aantrekkelijk leef- en vestigingsklimaat, hoogwaardige arbeid, sociale cohesie en innovatie.
Econoom Gerard Marlet, auteur van De aantrekkelijke stad en Muziek in de stad, hekelt de neiging van politici van kunst alleen de kosten en niet de baten te zien. De kunstsector heeft volgens hem geen reden om in het defensief te gaan. „Je moet niet bang zijn om kwantitatief naar kunst te kijken. Er is in de gemeente een sluitende kosten-batenanalyse mogelijk.”
Volgens Marlet is het aantoonbaar dat de aanwezigheid van cultuur in een gemeente langdurige positieve effecten heeft op de plaatselijke economie. Cultuur trekt volgens hem hoog opgeleide bewoners aan die creatief en productief zijn en hun geld ook weer in hun woonplaats steken.
Ook lager opgeleide bewoners profiteren hiervan, door de toenemende werkgelegenheid en bedrijvigheid. Dat heeft weer een positief effect op de leefbaarheid en op sociale problemen. Marlet: „Cultuur is een van de knoppen waaraan beleidsmakers kunnen draaien om aantrekkingskracht van een stad te vergroten en de lokale economie te stimuleren.”
De maatschappelijke waarde van het culturele aanbod in een stad is meer dan vijf keer zo groot als blijkt uit de kassa van de theaters, zo berekende de econoom. Als voorbeeld noemt hij Muziekcentrum Vredenburg, waaraan een bewoner van Utrecht gemiddeld 25 euro uitgeeft. Toch levert Vredenburg Utrecht economisch jaarlijks 250 euro per inwoner op. Marlet: „In een recessie is het dan ook onverstandig om te bezuinigen op cultuur. Een stad met veel cultuur klimt sneller uit een recessie. ”
Gemeenteraadsverkiezingen
‘Kunst belangrijk voor economie gemeenten’
Gemeenten zijn de grootste subsidiënten van de kunsten, maar veel partijen willen straks bezuinigen. „Kunstsubsidie is stelen van de armen en schenken aan de rijken.”
Door onze redacteur
CLAUDIA KAMMER
Kunst kost de overheid, en daarmee de burger, geld. Maar levert kunst ook iets op? Als deelnemer aan de gemeenteraadsverkiezingen in Den Haag en Almere heeft de PVV de vraag naar kosten en baten van kunst op scherp gezet. Van kunst profiteert alleen de linkse elite, stelt de partij. De PVV wil uitsluitend nog geld geven aan kunst en cultuur waarvan alle burgers profiteren. Wel aan bibliotheken, amateurkunst en cultureel erfgoed, maar niet aan theatergezelschappen en dansvoorstellingen. Het geld dat wordt bespaard, moet via belastingverlaging worden teruggegeven aan de burger. Die kan dat dan, als hij daar zin in heeft, zelf uitgeven aan cultuur.
Niet eerder was er een partij die zo onomwonden stelde de subsidies aan kunst- en cultuurinstellingen te willen afschaffen. De andere partijen hebben hierdoor ook scherper positie ingenomen. Meest opvallend is de verschuiving van de VVD, vroeger voorstander van een substantieel staatsaandeel in de financiering van kunst en cultuur, nu voorstander van forse bezuinigingen op cultuur. „De overheid opereert als een omgekeerde Robin Hood. Zij neemt belasting van de armen en geeft subsidies aan de rijken”, zegt VVD-Kamerlid Han ten Broeke in cultuurtijdschrift Boekman. De VVD vindt dat de overheid zich grotendeels moet terugtrekken als geldverstrekker aan de kunstsector en dat het mecenaat een grotere rol moet spelen.
Bij de andere partijen ligt de bezuinigingsdrift minder aan de oppervlakte, maar wel zijn zij op zoek naar legitimering voor de kunstsubsidies. Zo wil het CDA een groter aandeel voor amateur- en volkskunst, om het draagvlak bij burgers te verbreden.
Ook de PvdA wil dat de subsidies de ‘participatie van burgers’ aan cultuur bevorderen, bijvoorbeeld via de brede school en kortingsregelingen voor jongeren en andere doelgroepen. In Amsterdam heeft de partij aangekondigd te willen bezuinigen op de kunstsector. Die moet meer geld verdienen door de prijzen voor toegangskaartjes te verhogen en meer sponsorgeld binnen te halen.
„Er hangt het culturele veld van alles boven het hoofd,” zegt Marianne Versteegh, algemeen secretaris van Kunsten ’92, de invloedrijke vereniging voor kunst, cultuur en erfgoed. Zij acht het onvermijdelijk dat de sector zware tijden tegemoet gaat, ongeacht of de PVV lokaal de verkiezingen wint. „Door de economische crisis is de kaartverkoop in theaters teruggelopen en trekken sponsors zich terug. Nu komen er bezuinigingen aan. Het politieke tij is gekeerd, verschillende partijen hebben gezegd dat de kunstsector niet eeuwig buiten schot kan blijven. Tot nu toe bleven de overheidssubsidies grotendeels overeind, maar nu het Rijk fors zal bezuinigen op de financiering van gemeentes moeten lokale bestuurders ingrijpende keuzes maken. In een aantal gemeenten, zoals Amsterdam, zijn al voorstellen gedaan om op cultuur te bezuinigingen.”
De kunstwereld verdedigt zich niet met argumenten die het belang van kunst om zichzelf aantonen. Het debat wordt gevoerd met argumenten uit het terrein waarop het wordt aangevallen: de economie. Kunsten ’92 bijvoorbeeld verspreidde tijdens de campagne een flyer met redenen om te investeren in kunst: vanwege een aantrekkelijk leef- en vestigingsklimaat, hoogwaardige arbeid, sociale cohesie en innovatie.
Econoom Gerard Marlet, auteur van De aantrekkelijke stad en Muziek in de stad, hekelt de neiging van politici van kunst alleen de kosten en niet de baten te zien. De kunstsector heeft volgens hem geen reden om in het defensief te gaan. „Je moet niet bang zijn om kwantitatief naar kunst te kijken. Er is in de gemeente een sluitende kosten-batenanalyse mogelijk.”
Volgens Marlet is het aantoonbaar dat de aanwezigheid van cultuur in een gemeente langdurige positieve effecten heeft op de plaatselijke economie. Cultuur trekt volgens hem hoog opgeleide bewoners aan die creatief en productief zijn en hun geld ook weer in hun woonplaats steken.
Ook lager opgeleide bewoners profiteren hiervan, door de toenemende werkgelegenheid en bedrijvigheid. Dat heeft weer een positief effect op de leefbaarheid en op sociale problemen. Marlet: „Cultuur is een van de knoppen waaraan beleidsmakers kunnen draaien om aantrekkingskracht van een stad te vergroten en de lokale economie te stimuleren.”
De maatschappelijke waarde van het culturele aanbod in een stad is meer dan vijf keer zo groot als blijkt uit de kassa van de theaters, zo berekende de econoom. Als voorbeeld noemt hij Muziekcentrum Vredenburg, waaraan een bewoner van Utrecht gemiddeld 25 euro uitgeeft. Toch levert Vredenburg Utrecht economisch jaarlijks 250 euro per inwoner op. Marlet: „In een recessie is het dan ook onverstandig om te bezuinigen op cultuur. Een stad met veel cultuur klimt sneller uit een recessie. ”
donderdag 25 februari 2010
De PVV moet juist investeren in kunst
De Haagse PVV lijsttrekker Sietse Fritsma stelt de vraag: „Waarom moet Jan Modaal betalen voor een elitegezelschap dat een tromboneclubje bezoekt?”. Hij maakt zich zorgen over de kwakkelende economische situatie, onmenselijke toestanden in de zorg en op straat en de teloorgang van de westerse beschaving. Zijn antwoord daarop is onder anderen snoeien in de subsidies voor kunst en cultuur. Dat is 'een beetje dom', zou de echtgenote van onze kroonprins zeggen.
Wat de heer Fritsma en de Partij voor de Vrijheid lijken te vergeten is dat subsidies niets meer of minder zijn dan investeringen. En de PVV wil graag investeren. In zaken die er echt toe doen en daar hebben ze gelijk in. De partij wil bijvoorbeeld investeren in het welzijn van mensen door meer politie de straat op te sturen en geld vrij te maken voor ouderenzorg. Een nobel standpunt. Ook wil de partij investeren in welvaart met een duurzaam sterkere economie. Een verstandig standpunt. Alleen is het afschaffen van subsidies voor kunst en cultuur niet de juiste oplossing om de financiering van deze doelstellingen rond te krijgen. Subsidie voor kunst en cultuur is namelijk de beste lange termijn investering die men kan doen op het gebied van zowel welzijn als welvaart.
'Kunst moet vooral mooi zijn', zei Richard de Mos, nummer zeven op de lijst van Fritsma, laatst nog tijdens een debat in het Haagse Theater aan het Spui. Dat klopt gedeeltelijk. Kunst houdt zich bezig met het Goede, het Ware en het Schone. 'Kunst moet vooral mooi zijn', gaat alleen maar over schoonheid. Kunst moet vooral stimuleren. De stimulering van de zintuigen is maar een gedeelte daarvan.
Kunst kan juist ook economisch stimuleren. Achterstandswijken bloeien op onder invloed van kunst en cultuur. Zowel economisch als maatschappelijk. De linkse kerk zou zeggen dat dit komt omdat culturele activiteiten mensen dichter bij brengen. Dat is misschien waar, maar nauwelijks meetbaar. De waarheid is veel simpeler: achterstandswijken bloeien op omdat kunst en cultuur mensen met hoge opleidingen en goede inkomens aantrekt. Beter nog dan dat: creatieve, gedreven en betrokken mensen met hoge opleidingen en goede inkomens. De zogenaamde culturele elite. Deze culturele elite is een groep waar de PVV zich graag tegen af mag zetten. Wat vreemd is aangezien dit de groep bij uitstek is die de economie voortstuwt.
Een bruisend cultureel leven trekt niet alleen de juiste mensen aan, maar ook de juiste instanties. Den Haag is een geweldig voorbeeld van een stad waar politiek, cultuur en ondernemerschap elkaar beïnvloeden en stimuleren. Organisaties als het Nederlands Dans Theater en het Nationale Toneel verlenen een stad prestige, wat de stad voor (inter)nationale instanties en bedrijven interessant maakt om zich hier te vestigen. Een hoofdkantoor is immers een belangrijk visitekaartje. Wat is er mooier dan dat hoofdkantoor tegenover een architectonisch hoogstandje als de Koninklijke Schouwburg? Het is jarenlang goed genoeg geweest voor de Amerikaanse ambassade. Het cultureel aantrekkelijk maken van een stad voor bedrijven en instanties is een directe stimulans voor economische en politieke invloed van die stad.
En wat merkt de gewone man daarvan? Iedereen is gebaat bij een toestroom van economisch succesvolle mensen en bedrijven. Simpelweg omdat dit belastinggeld in het laatje brengt, maar ook omdat andere ondernemers die niet tot de culturele, zakelijke of politieke elite behoren daar omzet uit kunnen halen. Waarom concurreren grote steden in heel Europa met elkaar om culturele hoofdstad te worden? Om dezelfde reden waarom steden met elkaar concurreren om de Olympische Spelen te mogen huisvesten: het kost wat, maar het levert veel meer op. Mensen die sportwedstrijden bijwonen moeten ook eten, drinken en slapen. Hetzelfde geldt voor culturele activiteiten. Mensen die een museum bezoeken of naar een toneelvoorstelling gaan moeten natuurlijk ook iets eten en drinken. En als ze dan toch vanuit Zoetermeer naar Den Haag reizen, plakken ze er misschien ook nog een middagje winkelen aan vast. Een directe inkomstenbron voor de lokale middenstand dus.
Tot zover het welvaartsaspect van kunst en cultuur. Over het welzijnsaspect kunnen we alleen maar in oeverloze discussies belanden, aangezien welzijn beduidend moeilijker te definiëren en oneindig moeilijker te meten valt. Kort samengevat kun je zeggen dat de rol die kunst daarin probeert te spelen het vormen is van mensen in moreel en emotioneel opzicht: om het Goede te doen. Dat is een discutabel onderwerp. Terecht haalt de heer Bosma van de landelijke PVV de grote staatsman Thorbecke aan die zegt: “De kunst is geen regeringszaak, in zoverre de regering geen oordeel, noch enig gezag heeft op het gebied van de kunst”. De kunst is inderdaad geen regeringszaak wat betreft de inhoud, wel wat betreft het behoud. En dat is een belangrijke taak. Kunst is bij uitstek een drager van de verdiensten van een beschaving: van de normen en waarden van een cultuur - en maakt deze invoelbaar. De optelsom van kunstwerken bevat de blauwdruk voor de Westerse cultuur.
De PVV erkent dat gedeeltelijk en wil dat het Nationaal Erfgoed behouden blijft, maar beperkt zich tot musea. Nationaal Erfgoed behelst echter niet alleen tastbare kunstwerken uit het verleden, maar ook de levende kunst nu. Om in de toekomst nog een Nationaal Erfgoed te hebben moet daar nu op voortgebouwd worden. Lang niet alle kunst die nu gemaakt wordt zal de tand des tijds doorstaan, maar de kunstenaars die dat wel doen zijn de Rembrandt's en Vondels van de toekomst. De toonkunsten als toneel en dans nemen wat dat betreft een speciaal plekje in, in dat Nationale Erfgoed. Ze leveren geen tastbare objecten op als beelden en schilderijen. De toonkunsten zijn orale kunstuitingen - zoals dat heet - een kunstvorm die van generatie op generatie wordt overgedragen. Er wordt echter wel degelijk iets overgedragen: een verhaal, een werkwijze, een visie. Juist omdat deze kunstvorm van mens op mens overgedragen wordt, zou een eeuw zonder overdracht een ramp zijn. Vergelijk dit met een ketting waar een schakel uitgehaald wordt. De ketting is doorbroken.
Zoals gezegd beland je met dit soort discussies eenvoudig in een meningenstrijd. De PVV heeft gelukkig niets tegen kunst in het algemeen, dus die discussie hoeft verder ook niet gevoerd te worden. Het probleem dat de PVV met kunst lijkt te hebben is dat het voorbehouden is aan een elite en dat het de gemeente en landelijke overheid geld kost.
Dat het publiek voor kunstzinnige uitingen beperkt is tot een culturele en economische elite is een verdriet dat iedereen met Fritsma en de PVV zal delen. Culturele instanties zouden niets liever willen dan minder elitaire groepen kennis te laten maken met de rijkdom die zij te bieden hebben. Daar wordt ook al jaren met wisselend succes hard aan getrokken. Laten we ons ondertussen troosten met het feit dat eerder genoemde elite de weg wel weet te vinden naar de schouwburgen en musea. Juist omdat dit de elite is. “Cultuur wordt geschapen door elites en schept zelf elites. Dat betekent echter niet dat cultuur niets te maken heeft met verbondenheid of de sociale behoefte om een gedeelde manier van leven te definiëren en te bewaren” (1). Als geen ander heeft de elite namelijk de macht en invloed om dingen te behouden of te veranderen. De mogelijkheid om juist deze groep te beïnvloeden met waarden die belangrijk zijn voor de Westerse cultuur - waarden die ook de PVV aanhangt - zou dus toegejuicht moeten worden.
Over de kosten zegt Richard de Mos: "De discussie gaat voortdurend over welke kunstenaar krijgt er hoeveel geld, maar zou juist moeten gaan welke kunstenaar maakt de mooiste kunst. De kunstsector zou veel meer naar het Amerikaanse model moeten en particuliere sponsors moeten werven". De kunst is economisch een zwakke speler, omdat de opbrengsten ervan direct de samenleving invloeien. De kunstenaar is niet degene die financieel profiteert. Dat zijn de lokale middenstand, innovatieve bedrijven, de gemeenten, de provincie en de landelijke overheid. Een kunstenaar kan niet overleven in een vrije markt en moet dus economisch kunstmatig in stand gehouden worden ten behoeve van het algemeen nut - net als een snelweg of overheidsloket. Dat kan door private giften of overheidssubsidies. Private giften zijn in Angelsaksische landen mogelijk dankzij het belastingsysteem. De belastingen zijn lager en giften aan cultuur leveren zelfs aanzienlijk belastingvoordeel op. Private financiering is dus mogelijk door een aderlating van het belastingstelsel - het gemeenschapsgeld. Dit betekent per saldo dat de belastingbetaler evengoed betaalt. Terecht aangezien iedereen direct of indirect van kunst en cultuur profiteert.
Het standpunt van de PVV is goed bedoeld, maar kortzichtig. Zij wil direct investeringen doen die zich op de korte termijn uitbetalen. Investeringen die op de lange termijn op indirecte wijze een meetbaar effect hebben op zowel welzijn als welvaart komen in haar partijprogramma nauwelijks aan bod. Stemmen op de PVV is stemmen op het hier en nu. Het kan een tijdelijk positief effect hebben op de leefbaarheid van stad en land. Stemmen op de PVV is echter ook stemmen tegen de toekomst. Als de PVV welzijn, welvaart en beschaving echt zo hoog in het vaandel heeft staan snijdt ze zichzelf in de vingers door de subsidiering van kunst op te heffen of in te perken. Elke juist geïnvesteerde euro in kunst en cultuur brengt het meervoudige op. Daarom moet Jan Modaal dus betalen voor een elitegezelschap dat een tromboneclubje bezoekt.
Costiaan Mesu
(1) Roger Scruton - Waarom cultuur belangrijk is.
Wat de heer Fritsma en de Partij voor de Vrijheid lijken te vergeten is dat subsidies niets meer of minder zijn dan investeringen. En de PVV wil graag investeren. In zaken die er echt toe doen en daar hebben ze gelijk in. De partij wil bijvoorbeeld investeren in het welzijn van mensen door meer politie de straat op te sturen en geld vrij te maken voor ouderenzorg. Een nobel standpunt. Ook wil de partij investeren in welvaart met een duurzaam sterkere economie. Een verstandig standpunt. Alleen is het afschaffen van subsidies voor kunst en cultuur niet de juiste oplossing om de financiering van deze doelstellingen rond te krijgen. Subsidie voor kunst en cultuur is namelijk de beste lange termijn investering die men kan doen op het gebied van zowel welzijn als welvaart.
'Kunst moet vooral mooi zijn', zei Richard de Mos, nummer zeven op de lijst van Fritsma, laatst nog tijdens een debat in het Haagse Theater aan het Spui. Dat klopt gedeeltelijk. Kunst houdt zich bezig met het Goede, het Ware en het Schone. 'Kunst moet vooral mooi zijn', gaat alleen maar over schoonheid. Kunst moet vooral stimuleren. De stimulering van de zintuigen is maar een gedeelte daarvan.
Kunst kan juist ook economisch stimuleren. Achterstandswijken bloeien op onder invloed van kunst en cultuur. Zowel economisch als maatschappelijk. De linkse kerk zou zeggen dat dit komt omdat culturele activiteiten mensen dichter bij brengen. Dat is misschien waar, maar nauwelijks meetbaar. De waarheid is veel simpeler: achterstandswijken bloeien op omdat kunst en cultuur mensen met hoge opleidingen en goede inkomens aantrekt. Beter nog dan dat: creatieve, gedreven en betrokken mensen met hoge opleidingen en goede inkomens. De zogenaamde culturele elite. Deze culturele elite is een groep waar de PVV zich graag tegen af mag zetten. Wat vreemd is aangezien dit de groep bij uitstek is die de economie voortstuwt.
Een bruisend cultureel leven trekt niet alleen de juiste mensen aan, maar ook de juiste instanties. Den Haag is een geweldig voorbeeld van een stad waar politiek, cultuur en ondernemerschap elkaar beïnvloeden en stimuleren. Organisaties als het Nederlands Dans Theater en het Nationale Toneel verlenen een stad prestige, wat de stad voor (inter)nationale instanties en bedrijven interessant maakt om zich hier te vestigen. Een hoofdkantoor is immers een belangrijk visitekaartje. Wat is er mooier dan dat hoofdkantoor tegenover een architectonisch hoogstandje als de Koninklijke Schouwburg? Het is jarenlang goed genoeg geweest voor de Amerikaanse ambassade. Het cultureel aantrekkelijk maken van een stad voor bedrijven en instanties is een directe stimulans voor economische en politieke invloed van die stad.
En wat merkt de gewone man daarvan? Iedereen is gebaat bij een toestroom van economisch succesvolle mensen en bedrijven. Simpelweg omdat dit belastinggeld in het laatje brengt, maar ook omdat andere ondernemers die niet tot de culturele, zakelijke of politieke elite behoren daar omzet uit kunnen halen. Waarom concurreren grote steden in heel Europa met elkaar om culturele hoofdstad te worden? Om dezelfde reden waarom steden met elkaar concurreren om de Olympische Spelen te mogen huisvesten: het kost wat, maar het levert veel meer op. Mensen die sportwedstrijden bijwonen moeten ook eten, drinken en slapen. Hetzelfde geldt voor culturele activiteiten. Mensen die een museum bezoeken of naar een toneelvoorstelling gaan moeten natuurlijk ook iets eten en drinken. En als ze dan toch vanuit Zoetermeer naar Den Haag reizen, plakken ze er misschien ook nog een middagje winkelen aan vast. Een directe inkomstenbron voor de lokale middenstand dus.
Tot zover het welvaartsaspect van kunst en cultuur. Over het welzijnsaspect kunnen we alleen maar in oeverloze discussies belanden, aangezien welzijn beduidend moeilijker te definiëren en oneindig moeilijker te meten valt. Kort samengevat kun je zeggen dat de rol die kunst daarin probeert te spelen het vormen is van mensen in moreel en emotioneel opzicht: om het Goede te doen. Dat is een discutabel onderwerp. Terecht haalt de heer Bosma van de landelijke PVV de grote staatsman Thorbecke aan die zegt: “De kunst is geen regeringszaak, in zoverre de regering geen oordeel, noch enig gezag heeft op het gebied van de kunst”. De kunst is inderdaad geen regeringszaak wat betreft de inhoud, wel wat betreft het behoud. En dat is een belangrijke taak. Kunst is bij uitstek een drager van de verdiensten van een beschaving: van de normen en waarden van een cultuur - en maakt deze invoelbaar. De optelsom van kunstwerken bevat de blauwdruk voor de Westerse cultuur.
De PVV erkent dat gedeeltelijk en wil dat het Nationaal Erfgoed behouden blijft, maar beperkt zich tot musea. Nationaal Erfgoed behelst echter niet alleen tastbare kunstwerken uit het verleden, maar ook de levende kunst nu. Om in de toekomst nog een Nationaal Erfgoed te hebben moet daar nu op voortgebouwd worden. Lang niet alle kunst die nu gemaakt wordt zal de tand des tijds doorstaan, maar de kunstenaars die dat wel doen zijn de Rembrandt's en Vondels van de toekomst. De toonkunsten als toneel en dans nemen wat dat betreft een speciaal plekje in, in dat Nationale Erfgoed. Ze leveren geen tastbare objecten op als beelden en schilderijen. De toonkunsten zijn orale kunstuitingen - zoals dat heet - een kunstvorm die van generatie op generatie wordt overgedragen. Er wordt echter wel degelijk iets overgedragen: een verhaal, een werkwijze, een visie. Juist omdat deze kunstvorm van mens op mens overgedragen wordt, zou een eeuw zonder overdracht een ramp zijn. Vergelijk dit met een ketting waar een schakel uitgehaald wordt. De ketting is doorbroken.
Zoals gezegd beland je met dit soort discussies eenvoudig in een meningenstrijd. De PVV heeft gelukkig niets tegen kunst in het algemeen, dus die discussie hoeft verder ook niet gevoerd te worden. Het probleem dat de PVV met kunst lijkt te hebben is dat het voorbehouden is aan een elite en dat het de gemeente en landelijke overheid geld kost.
Dat het publiek voor kunstzinnige uitingen beperkt is tot een culturele en economische elite is een verdriet dat iedereen met Fritsma en de PVV zal delen. Culturele instanties zouden niets liever willen dan minder elitaire groepen kennis te laten maken met de rijkdom die zij te bieden hebben. Daar wordt ook al jaren met wisselend succes hard aan getrokken. Laten we ons ondertussen troosten met het feit dat eerder genoemde elite de weg wel weet te vinden naar de schouwburgen en musea. Juist omdat dit de elite is. “Cultuur wordt geschapen door elites en schept zelf elites. Dat betekent echter niet dat cultuur niets te maken heeft met verbondenheid of de sociale behoefte om een gedeelde manier van leven te definiëren en te bewaren” (1). Als geen ander heeft de elite namelijk de macht en invloed om dingen te behouden of te veranderen. De mogelijkheid om juist deze groep te beïnvloeden met waarden die belangrijk zijn voor de Westerse cultuur - waarden die ook de PVV aanhangt - zou dus toegejuicht moeten worden.
Over de kosten zegt Richard de Mos: "De discussie gaat voortdurend over welke kunstenaar krijgt er hoeveel geld, maar zou juist moeten gaan welke kunstenaar maakt de mooiste kunst. De kunstsector zou veel meer naar het Amerikaanse model moeten en particuliere sponsors moeten werven". De kunst is economisch een zwakke speler, omdat de opbrengsten ervan direct de samenleving invloeien. De kunstenaar is niet degene die financieel profiteert. Dat zijn de lokale middenstand, innovatieve bedrijven, de gemeenten, de provincie en de landelijke overheid. Een kunstenaar kan niet overleven in een vrije markt en moet dus economisch kunstmatig in stand gehouden worden ten behoeve van het algemeen nut - net als een snelweg of overheidsloket. Dat kan door private giften of overheidssubsidies. Private giften zijn in Angelsaksische landen mogelijk dankzij het belastingsysteem. De belastingen zijn lager en giften aan cultuur leveren zelfs aanzienlijk belastingvoordeel op. Private financiering is dus mogelijk door een aderlating van het belastingstelsel - het gemeenschapsgeld. Dit betekent per saldo dat de belastingbetaler evengoed betaalt. Terecht aangezien iedereen direct of indirect van kunst en cultuur profiteert.
Het standpunt van de PVV is goed bedoeld, maar kortzichtig. Zij wil direct investeringen doen die zich op de korte termijn uitbetalen. Investeringen die op de lange termijn op indirecte wijze een meetbaar effect hebben op zowel welzijn als welvaart komen in haar partijprogramma nauwelijks aan bod. Stemmen op de PVV is stemmen op het hier en nu. Het kan een tijdelijk positief effect hebben op de leefbaarheid van stad en land. Stemmen op de PVV is echter ook stemmen tegen de toekomst. Als de PVV welzijn, welvaart en beschaving echt zo hoog in het vaandel heeft staan snijdt ze zichzelf in de vingers door de subsidiering van kunst op te heffen of in te perken. Elke juist geïnvesteerde euro in kunst en cultuur brengt het meervoudige op. Daarom moet Jan Modaal dus betalen voor een elitegezelschap dat een tromboneclubje bezoekt.
Costiaan Mesu
(1) Roger Scruton - Waarom cultuur belangrijk is.
Abonneren op:
Posts (Atom)